‘Willen we dan terug naar de tijd vóór passend onderwijs?’
Enquête AOb: ‘passend onderwijs schaadt leerlingen’
Het ‘passend onderwijs’ – waarbij kinderen met een beperking of problemen zo lang mogelijk in het regulier onderwijs blijven – schaadt leerlingen. Dat zegt vakbond AOb naar aanleiding van een enquête onder leraren. Maar terug naar het oude is ook geen optie, vindt Fontys-lector Linda van den Bergh.
Leerlingen die vroeger naar het speciaal onderwijs gingen, blijven sinds de invoering van de wet Passend onderwijs in 2014 vaker in de ‘gewone klas’. Maar de huidige leraar vindt dat hij deze leerlingen niet goed kan helpen, waardoor ze zorg tekortkomen.
Onderwijsbond AOb hield een enquête over het onderwerp onder 5179 leraren en ondersteuners, werkzaam in primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs. Daaruit blijkt onder meer dat per klas gemiddeld drie kinderen geen extra ondersteuning krijgen, terwijl ze die wel nodig hebben.
Tekortschieten
“De uitkomsten van deze enquête zijn zorgwekkend, bijna alleen maar negatief. Ik hoor ook van onze studenten dat ze overvraagd worden en vaak het gevoel hebben tekort te schieten”, zegt de lector, werkzaam bij Fontys-Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg (OSO), dat de master Educational Needs aanbiedt.
Van den Bergh ziet grote struikelblokken bij de uitvoering van het passend onderwijs, zoals expertisetekort bij docenten, grote klassen en tijdgebrek. Bovendien is de organisatie van onderwijs en jeugdhulpverlening in Nederland erg complex, waardoor processen niet altijd transparant en efficiënt zijn.
Niet onderuit gehaald
Toch vindt Van den Bergh dat het idee van passend onderwijs daarmee niet onderuit wordt gehaald. “De intentie is goed, maar het hapert nog in de uitvoering. Daar kunnen we onder andere aan werken door leraren beter te professionaliseren. Alleen een bachelor van vier jaar volgen, is niet meer genoeg. Scholen moeten voortgezette professionalisering beter inbouwen in hun personeelsbeleid.”
Er worden ook al stappen gemaakt om de samenwerking tussen en binnen organisaties te verbeteren. Ze noemt het onderzoek van Fontys-collega’s waarbij iemand van jeugdhulp ín de klas komt en samen met de leraar bijvoorbeeld sociale weerbaarheidstrainingen geeft. De politiek kan helpen door de randvoorwaarden te verbeteren en dus meer geld en middelen beschikbaar te stellen.
Uit negatieve spiraal
Maar wat de lector vooral wil aankaarten, is dat het onderwijs uit de negatieve spiraal moet stappen en de schouders onder passend onderwijs moet zetten. Er is volgens haar geen andere optie.
“Willen we dan terug naar de oude situatie? Kinderen die niet in de klas pasten, werden toen sneller naar het speciaal onderwijs gestuurd. Dit kon een onnodig stigma en een lager zelfbeeld tot gevolg hebben.Terwijl deze kinderen zich met extra ondersteuning ook goed hadden kunnen ontwikkelen in een reguliere school.”
“Sommige leerlingen hebben specialistische begeleiding nodig en voor hen is speciaal onderwijs nu ook een optie. Bovendien spelen er nu ook problemen die losstaan van passend onderwijs. Met alles terugdraaien, los je het lerarentekort bijvoorbeeld ook niet op.”
Ruimte pakken
“Schoolleiders moeten hun visie samen met hun team veel concreter formuleren, zodat teams er samen voor gaan. Het gevoel echt een verschil te kunnen maken is heel krachtig.”
Leraren kunnen volgens de lector hiervoor veel meer de professionele ruimte pakken die ze hebben. “Ze kunnen bijvoorbeeld gezamenlijk besluiten om betere ict-hulpprogramma’s aan te schaffen, die de leraar ontlasten of samen kritisch kijken naar de toetsen die ze wel en niet willen afnemen. Dat gebeurt nu veel te weinig.”
Volgens de lector blijkt uit onderzoek dat dit helpt. “Er zijn ook voorbeelden waar het passend onderwijs wél goed gaat.” Wat volgens haar niet wegneemt dat leraren veel meer ondersteuning moeten krijgen en als zij een hulpvraag hebben, die ook sneller moet worden opgepakt.
Perceptie
Van den Bergh denkt ook dat perceptie meespeelt. “Steeds meer kinderen krijgen een diagnose zoals ADHD of een andere gedrags- of leerstoornis. Het gevaar is dat dit te veel nadruk krijgt. Krijg je die leerling in de klas, dan kan een leraar al meteen het gevoel hebben dat er extra werk is, of –nog erger- dat zo’n kind toch niet veel kan leren.”
Uit de AOb-enquête blijkt dat veel leraren vinden dat ze niet zijn opgewassen tegen kinderen met gedragsproblemen. “Het klopt dat gedrag landelijk en ook internationaal een belangrijk issue is, maar er is nog veel te winnen in de opvattingen en het handelen van leraren, bijvoorbeeld door preventief te werken aan een warm pedagogisch klimaat waarin zowel structuur als ruimte wordt geboden.” [Petra Merkx]
Zie ook het interview dat Bron eerder met Linda van den Bergh had: "Als je negatief denkt over een kind, dan wéét het dat".
Het allergrootste probleem van het onderwijs is dat we proberen informatie in de leerling te stoppen. Terwijl het doel zou moeten zijn: eruit halen wat erin zit. Bij de keuze voor de laatste optie zal de leerling vanzelf op zijn plek zijn en lekkerder in zijn vel komen te zitten en dus minder ongewenst gedrag laten zien. Resultaat: iedereen blij!
In de uitvoering is er zeker ruimte voor verbetering, maar de tendens in de enquête is helaas dat het probleem volledig in het systeem zit. De vraag: "Zou het helpen als jullie naar andere manieren zoeken om je onderwijs in te richten" wordt niet gesteld. De rol van de leraar wordt dus eigenlijk geminimaliseerd door de insteek van de AOB.
Kom op, beste onderwijscollega's, jullie doen er toe! Ik weet dat jullie eigenlijk allemaal betekenisvol willen zijn voor leerlingen. Bekijk passend onderwijs eens als een mogelijkheid om dat voor alle leerlingen te kunnen zijn. En wees niet te onzeker over je expertise niet zou hebben. Oog en oor voor de elke leerling en een warm hart zijn de belangrijkste competenties. De rest is bijzaak.