Eindhoven,
07
december
2017
|
11:08
Europe/Amsterdam

‘Falende onderwijsfabriek’ heeft andere oorzaak

Reactie Frans van de Camp op column Rens van der Vorst

Docent Frans van de Camp vindt dat Bron-columnist Rens van der Vorst maar gedeeltelijk gelijk heeft met de column waarin hij de productiviteitswinst van laptop, een tablet én een smartphone betwist. De oorzaak van de ‘falende onderwijsfabriek’ ligt elders, aldus Van de Camp. Een opiniebijdrage.

Rens van der Vorst vraagt zich af wat de productiviteitswinst in het onderwijs is van het gebruik van apparaten zoals laptops, tablets en smartphones. Zeker wat smartphones en tablets betreft slaat hij de spijker op zijn kop, die leiden alleen maar af, maar het gebruik van laptops is wat mij betreft zeer nuttig. Ik zou er tenminste heel wat voor over hebben gehad als ik tijdens mijn eigen studie Handelswetenschappen had kunnen beschikken over een laptop met Excel. Toen moest ik de verlies- en winstrekening nog opstellen door met potlood en liniaal zelf de lijntjes te trekken, en de getallen apart uit te rekenen. Met Excel is zoiets in een fractie van de tijd te doen.

Ook als docent kost het mij nu veel minder tijd dan vroeger om bijvoorbeeld een tentamen Bedrijfseconomie samen te stellen. Daar is wel degelijk efficiencywinst geboekt. Ook het lesgeven met gebruik van Excel en Powerpoint heeft zo zijn nut, zeker als het materiaal ook nog eens online komt te staan zodat de student daar, tijd- en plaatsonafhankelijk mee kan oefenen.

Maar de vergelijking met productiebedrijven is niet erg relevant als het gaat om de te bereiken productiviteitswinst. Een onderwijsinstelling is in feite een dienstverlener en productiviteitswinst door gebruik van modernere technologie is daar veel lastiger te behalen dan in een productie omgeving (het zogenoemde Beaumol-effect).

Zo is het onmogelijk om studenten sneller te laten leren door de docent sneller te laten praten, of door de instructiefilmpjes op hogere snelheid af te spelen. Daar komt bij dat de tijd die studenten nodig hebben om stof te internaliseren sterk varieert en afhangt van de persoon zelf en diens omstandigheden. Het is daarom niet juist om in geval van onderwijs te spreken van een fabriek met gestandaardiseerde ‘productie’-methoden.

Wat wel hout snijdt is de vergelijking die Rens maakt in de kosten per student nu en in 2002. Dat die kosten destijds lager waren dan nu vindt niet slechts zijn oorzaak in de inflatie, want die was de afgelopen 15 jaar vrij gering, maar met name in het verschil in de kwaliteit van de instroom.

Het hoger onderwijs heeft, daartoe aangezet door de politiek, ingezet op kwantiteit. Nu studeren kinderen op het hbo die daar voorheen niet voor in aanmerking kwamen. Dat is enerzijds heel goed geweest voor hun maatschappelijke emancipatie, maar heeft anderzijds onmiskenbaar afbreuk gedaan aan de kwaliteit van het hbo en wo.

Daarnaast vormen de massale ontlezing, met het daarmee gepaard gaande gebrekkige taalgebruik, alsmede het onthutsend gebrek aan rekenvermogen bij veel studenten, een maatschappelijk probleem van de eerste orde. Voor het eerst in de geschiedenis hebben we nu dan ook te maken met een generatie jongeren die slechter zijn opgeleid dan hun ouders.

Dat betekent voor het onderwijsveld een enorme uitdaging.

Frans van de Camp is verbonden aan Fontys Bedrijfsmanagement, Educatie en Techniek en momenteel werkzaam bij het Fontys Centrum voor Ondernemerschap.