Cijfers en letters
Samen met vrienden hebben we het de Fontysmalaise genoemd. Het gaat om het gebrek aan motivatie, doordat de lat zo laag ligt, omdat er voor beoordelingen geen cijfers meer worden gebruikt. Een G voor goed, of een U voor uitzonderlijk voelt gewoon niet zoals een 7 of een 8.
De nieuwe trend om cijfers te vervangen met letters bevalt mij niet. Ik wil niet hetzelfde resultaat hebben als iemand die vrijwel niets heeft gedaan, maar op een of andere manier gebeurt dat toch. Daardoor krijg ik het gevoel dat het niet zoveel uitmaakt wat ik doe, als mijn proces maar goed is. Wat dat concreet ook zou mag betekenen. Ik krijg toch wel een G.
De teleurstelling die je krijgt van een 6 terwijl je een 7 verwachtte, motiveert je. De voldoening die je krijgt van een 8 op een opdracht waar je erg je best voor hebt gedaan, zorgt voor het beste gevoel. Het verschil tussen een 8 en een 9 voelt als kilometers. Het verschil tussen een U en een G is onduidelijk.
Bovendien werkt dit ook helemaal niet als het gaat om de aansluiting op een vervolgstudie. Laatst vroeg de Universiteit van Amsterdam aan mij of ik mijn cijferlijst door wilde sturen omdat ik informatie wilde over een master. Hoe kan ik dan letters doorsturen?
Voor mij hebben de letters er in ieder geval voor gezorgd dat mijn standaarden zwaar zijn gedaald. Motivatie voor goede cijfers is weg, en met mijn minor heb ik weer het genot van de cijfers ontdekt. Ik hoop echt dat Fontys kan erkennen dat de cijfers terugbrengen de goede optie is. Geef me mijn hoge lat weer terug. Geef me de voldoening van een acht.
Tom Botma is derde/vierdejaarsstudent Fontys Journalistiek in Tilburg.
Uiteindelijk gaat het erom de ontwikkeling van de student op een specifiek vlak zo goed mogelijk in beeld te brengen voor zowel student als docent.
Daarbij is het scherp en objectief omschrijven van de verwachten studievoortgang en de cesuur die voor de onderscheiden niveaus wordt gehanteerd zeker zo belangrijk.
Logischerwijs voelt een onderscheid tussen goed/fout of O/V/G veel scherper en moet m.i. daarom ook scherper worden omschreven dan het verschil tussen 7,1 en 7,2. Wanneer een specifiek vakgebied zich minder leent voor proceduregewijze of praktische trainings- en toetsingsmethoden en beoordelingen van docenten meer subjectieve aspecten omvatten, is de beste manier het aantal toetsmomenten te verhogen zodat door middeling meer objectiviteit ontstaat.
En wat betekent een cijfer? In veel gevallen zijn beoordelingen niet exact: wat maakt iets een 6 of een 8 of (nog erger) een 6,2? Een recent voorbeeld is dat mijn zoon op de middelbare school bij de gymles een 7,2 kreeg voor het doen van de handstand. Wat betekent een 7.2 in zo'n geval? Wat maakt dit geen 7,3 of 7,1? En is deze granulariteit uberhaupt relevant?
Ik wil mijn studenten motiveren door vooral te wijzen op wat ze geleerd hebben en hoe ze zichzelf verder kunnen ontwikkelen. De prestatie zelf moet trots geven, niet het vaak arbitraire cijfer wat er door een docent aan gekoppeld wordt. Ik snap dat hetzelfde cijfer halen als een student die voor je gevoel niks gedaan heeft irritant kan zijn, maar de vraag is dan wel: als die student niets gedaan heeft, hoe komt hij/zij dan aan een G? Volgens mij is de manier van graden in dat geval niet het probleem.
Maar even terug naar de O/V/G indeling. Het V (voldoende) gebied omvat dan alles tussen laten we zeggen een 5,5 en een 7,5. Daarboven mag dan een G gegeven worden, maar dat bestrijkt dan weer alles tussen een 8,0 en een 10. Begrijpelijk dat studenten gefrustreerd raken: “..Ik wil niet hetzelfde resultaat hebben als iemand die vrijwel niets heeft gedaan..” zoals Tom Botma het treffend verwoordt, hoor ik helaas maar al te vaak terug van mijn studenten. We vinden het kennelijk not-done onderscheid te maken en deze bedenkelijke trend plaats ik in dezelfde categorie als universiteiten die de mogelijkheid om Cum Laude af te studeren de nek omgedraaid hebben. Meritocratie – het idee dat er onderscheid gemaakt kan, mag en moet worden en de besten ook de belangrijkste posities moeten bekleden – is een centraal onderdeel van cultuur die ons zoveel welvaart en voorspoed heeft gebracht (..dit los van het feit of deze waarde ook altijd consequent is doorgevoerd..). Het inclusie denken komt op voor de zwakkere broeders – en daar is veel voor te zeggen – maar we hebben onvoldoende oog voor de nefaste uitwerking van dit gedachtegoed op de bovenlaag, de gemotiveerde en getalenteerde studenten. Hoewel vaak in één adem genoemd gaan Inclusiviteit en Diversiteit daarom niet samen; we duwen iedereen in de grijze, grauwe middelmaat. Niks diversiteit dus. Tom verwoordt heel scherp waar dat toe leidt; demotivatie, de lat verlagen en focus op “het proces”. Natuurlijk is reflectie goed, maar het is van een ondersteunende activiteit verworden tot - lijkt het wel - de kern van ons onderwijs; en dat is een ontwikkeling waar we hele serieuze vraagtekens bij moeten zetten.