Eindhoven,
05
oktober
2017
|
15:33
Europe/Amsterdam

Kinderen de dupe van Jeugdwet, bezuinigingen en onzekerheid

Kinderen en gezinnen zijn niet beter geworden van de nieuwe Jeugdwet, is de conclusie van het onderzoek dat Fontys-lectoraat Beroepsinnovatie Social Work uitvoerde in samenwerking met instellingen en gemeenten in Zuidoost-Brabant.

“Onze conclusies gaan ook op voor de rest van Nederland”, zegt lector Lilian Linders (op de foto). “Dit geldt echt niet alleen voor deze regio. Alleen hebben deze instellingen hun deuren geopend omdat ze willen leren en vooruit komen. De conclusies liegen er natuurlijk niet om. Bezuinigingen en onzekerheid over de middelen droegen eraan bij."

"Het wordt tijd om door te groeien en voor een volwassen uitvoering van de Jeugdwet. En het vraagt aan ons als Fontys om onze studenten goed voor te bereiden, zodat ze straks in het werkveld als professionals deze fikse uitdaging aankunnen.”

Deze nuancering wil Linders nog graag maken bij de uitkomsten van het onderzoek, zoals in onderstaand opiniestuk beschreven. [Petra Merkx]

Onderstaande opiniebijdrage is geschreven door Fontys-docent-onderzoekers Jitske van der Sanden, Lilian Linders, Dana Feringa en Floor Peels.

De komst van de nieuwe Jeugdwet deed begin 2015 behoorlijk wat stof opwaaien. De wet moest nogal wat problemen in de jeugdzorg oplossen. Zo verliep de hulp aan kinderen vaak in een traag tempo en moesten ze herhaaldelijk hun verhaal doen aan steeds wisselende professionals. Daarbij kregen ze ook nogal eens etiketten opgeplakt, zoals ADHD en PDD-NOS.De nieuwe Jeugdwet moest dat oplossen. Verschillende soorten beroepsgroepen zouden uit hun eigen bastions komen en gaan samenwerken in ‘multidisciplinaire teams’. Er zouden kortere lijntjes en betere samenwerkingen tussen professionals uit verschillende domeinen ontstaan. Gezinnen zouden een duidelijk aanspreekpunt krijgen. In plaats van zich blind te staren op problemen zouden professionals bovendien voortaan uitgaan van wat mensen wel kunnen, van hun krachten.

Kunnen we anno 2017 stellen dat de uitvoering van de Jeugdwet tegemoet komt aan deze beloftes? Dat valt tegen. We onderzochten de afgelopen jaren de werkbesprekingen van uiteenlopende maar wel samenwerkende beroepskrachten in de jeugdzorg, het jeugdwelzijn en de jeugdgezondheidszorg in de regio Zuidoost-Brabant. Denk daarbij onder andere aan professionals werkzaam in een zorgadviesteam op een school, een wijkteam, een gezondheidscentrum en een team gericht op spoedhulp en veiligheid. Onze conclusie is schrijnend: het kind en het gezin krijgen bepaald nog geen betere hulp en ondersteuning. Zij verdwijnen achter een stofwolk van wantrouwen, verwarring en onzekerheid.

Dat het kind en het gezin naar de achtergrond verdwijnen, komt op de eerste plaats doordat verschillende typen professionals elkaar wantrouwen. Professionals weten niet wie waar voor verantwoordelijk is en hebben onuitgesproken verwachtingen ten aanzien van elkaar. Verwachtingen blijken daarnaast vaak niet gebaseerd op feitelijke checks. Ook twijfelen beroepskrachten over de mate van kundigheid van de ander.

Tijdens de vele overleggen die we bijwoonden viel het ons op dat professionals vooral hun beklag willen doen en dat ze het merendeel van de tijd besteden aan het uiten van onvrede over andere betrokken professionals. Discussies kenmerken zich door een sterk ‘wij-versus-zij-gevoel’: ‘Wij doen ons werk wel goed, maar zij …’.Zo zegt een medewerker van een jeugdzorginstelling over haar collega’s in het wijkteam: “Zij hebben helemaal geen ervaring met kinderen en jeugd”. Een medewerker uit het wijkteam uit op zijn beurt zijn onvrede over de werkwijze van professionals werkzaam bij een jeugdzorginstelling: “Zorgaanbieders zeggen tegen ouders dat ze bepaalde hulp moeten afdwingen zodat ze tegen ons zeggen ‘we willen het en we krijgen het’. Ik ga er niet meer mee aan tafel”.

Naast wantrouwen doet ook de onduidelijkheid over nieuwe kaders en regels de kwaliteit van de zorg aan kinderen en gezinnen geen goed. ‘Wie doet nou wat en hoe is het nou geregeld’, vragen professionals zich met regelmaat af. Gemeenten die (steeds opnieuw) het wiel aan het uitvinden zijn en de spelregels regelmatig veranderen, helpen daar niet bij.Een orthopedagoge vertelt: “Ik werk met drie gemeentes samen, dat maakt het gecompliceerd want ze hanteren geen eenduidig beleid. Iedere gemeente bedenkt wat ze belangrijk vindt”. Professionals zijn veel kostbare tijd kwijt met het uitzoeken van ‘de regels’, tijd die ze ook hadden kunnen besteden aan het kind en het gezin.

Ten slotte zijn professionals in de jeugdsector onzeker. Ze twijfelen, bewust maar soms ook onbewust, over de mate waarin zij zelf over de capaciteiten beschikken die de nieuwe Jeugdwet vereist. Het vraagt nogal wat van ze: niet langer diagnosticeren en problematiseren, maar uitgaan van mogelijkheden en kansen van een gezin, en dat alles liefst met ondersteuning van het sociale netwerk.Een band aangaan met jeugdigen en hun ouders, maar tegelijkertijd ook op een zakelijke manier naar een zorgvraag kijken: wat vergoeden we wel, en wat niet, en hoe verkoop ik dat aan ouders?

Tijdens een casuïstiekbespreking van een wijkteam komt het inschatten van de veiligheid in een gezin aan bod: “Maar wij hebben die expertise toch helemaal niet. Als ik een verkeerde inschatting maak, wat dan? Ben ik dan verantwoordelijk?”, vraagt een wijkwerker zich vertwijfeld af. Ondanks dat ze twijfelt of ze wel competent is neemt ze toch een besluit over de mate van veiligheid.Een andere medewerker van een wijkteam twijfelt over de gevraagde nieuwe zakelijkheid: “Dan denk ik, ja dat klinkt allemaal leuk, maar die zakelijkheid hebben wij ook niet zomaar. Dat hebben wij nooit gehad als hulpverlener en nou moet je dat plotseling gaan doen”. Bovendien staat de vereiste zakelijkheid op gespannen voet met het – meestal niet goedkope - maatwerk dat gezinnen vaak nodig hebben.

Voor de zekerheid kiezen professionals daarom voor de verfoeide gewoonten van het oude systeem: medicaliseren, etiketteren en problematiseren. In ons onderzoek signaleren we kortom, dat veel professionals zich de nieuwe manieren van werken die horen bij de transformatie in de jeugdzorg nog niet hebben eigen gemaakt. Dat is verklaarbaar, want het druist vaak in tegen de wijze waarop ze zijn geschoold en opgevoed. Het verhindert hen echter om het kind te ondersteunen.

De beroepskrachten, hun managers en de gemeenten zijn al met al vooral met zichzelf bezig, met hun onderlinge positionering, met randvoorwaarden en processen. Is het een kwestie van tijd? Ja, want zo’n ingrijpende operatie is niet in een vloek en een zucht gepiept. Maar het kind en het gezin mogen daar niet de dupe van zijn.

Het is zaak dat opleidingen, organisaties voor jeugdhulpverlening en gemeenten de handen ineen slaan om tot maatregelen te komen, zodat het kind en het gezin nu echt centraal komen te staan bij de uitvoering van de Jeugdwet. Niet alleen woorden, maar daden dus.Dat betekent ten eerste een andere attitude: dat het wijzen naar elkaar ophoudt en dat iedereen aannames over elkaar bij elkaar checkt. Uitgangspunt moet zijn dat allen naar vermogen doen wat nodig is om een gezin verder te helpen.

Daarnaast: multidisciplinair werken is leuk, maar dat betekent niet dat er dan niemand verantwoordelijk is. Er dient een regisseur te zijn die samen met het gezin een plan van aanpak opstelt, de uitvoering en voortgang bewaakt en ingrijpt als de situatie erom vraagt.Zorg verder dat systemen ondersteunend zijn aan het helpen van gezinnen (in plaats van aan de regelbehoeften van organisaties en gemeenten). En ten slotte; zet beroepskrachten in op waar ze goed in zijn en heb ook oog voor de mogelijkheden van kinderen en gezinnen. Zo kan het werken vanuit de nieuwe Jeugdwet doorgroeien naar een volwassen aanpak voor kinderen.

Dit opiniestuk is op 5 oktober ook in Eindhovens Dagblad gepubliceerd.