Eindhoven,
01
september
2017
|
13:35
Europe/Amsterdam

De schoen wringt

Nus Waleson, directeur Fontys Hogeschool HRM en Psychologie, schreef een reactie op het essay van ‘Van praten naar doen’. De schoen wringt en dient te worden aangetrokken door degene die hem past.

De analyse van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van Nienke Meijer in haar essay ‘Van praten naar doen’ - op de opening van het studiejaar 2017 - 2018 op 27 augustus gesymboliseerd door twee verkeersbordachtige symbolen - onderschrijf ik. De arbeidsmarkt polariseert: tekorten aan arbeidsaanbod in het ‘hoge segment’- ook al gedurende de recente recessie; overschot aan arbeidsaanbod in het ‘lage segment’.

Nadat mechanisering vanaf de eerste helft van de vorige eeuw heeft geleid tot het vrijwel uitsterven van ongeschoolde fysieke arbeid, automatisering vanaf de tweede helft van de vorige eeuw heeft geleid tot het verdwijnen van administratieve banen in het laag en middensegment, wordt arbeid op middelhoog en hoog niveau de laatste decennia bedreigd door informatisering, robotisering en Artificial Intelligence (AI).

Daarbij komt dat mensen die in het laag- en middensegment hun baan verliezen op de arbeidsmarkt in toenemende mate concurrentie ondervinden van mensen die – veelal met subsidie - vanuit sociale werkplaatsen of met een vluchtelingen status; of tegen veel lager salaris (mensen uit voormalig Oostblok landen) in het zelfde – krimpende- segment van de arbeidsmarkt een positie proberen te verwerven.

Psychologische gevolgen
Afgezien van de psychologische gevolgen voor individuen (wat betekent het voor je zelfvertrouwen als je als trotse thuishulp in de zorg je baan verliest en op de arbeidsmarkt moet concurreren met door professionals begeleide mensen ‘met een afstand tot de arbeidsmarkt’; wat doet het met je als je als bevlogen verzorgende in de ouderenzorg te horen krijgt dat je handelingen die je al jarenlang tot volle tevredenheid van werkgever en cliënt heb uitgevoerd, niet meer mag uitvoeren omdat je daarvoor niet voldoende geschoold zou zijn?) zijn de maatschappelijke gevolgen van de door Nienke Meijer en anderen gesignaleerde tweedeling al pijnlijk zichtbaar: Brexit, xenofobie, rechtsnationalisme uitgedragen door demagogen als Wilders, Le Pen, Erdogan en pathologisch narcisten als de huidige president van het nog steeds machtigste land ter wereld.

Terugdringen tweedeling
Het zal duidelijk zijn dat het (hoger beroeps) onderwijs een belangrijke taak heeft in het voorkomen van de groei van de geschetste tweedeling en het terugdringen daarvan. Een tweedeling die overigens niet meer getypeerd wordt als die tussen ‘have and have nots' maar als een tweedeling tussen ‘can and can nots’[1]

Het antwoord van Fontys Hogescholen op deze tweedeling ligt in het gezwind ter hand nemen van het laden en ontwikkelen van het voorgesteld zwaartepunt ‘slimme en veerkrachtige samenleving’. Indachtig de oproep van Nienke: niet door daarover te praten maar door te doen. Zonder daarmee het belang van de bestrijding van de tweedeling te kort te willen doen, wil ik mij in het vervolg van deze reactie focussen op het eerste ‘verkeersbord’ van Nienke. Met een andere kleurstelling (rood vlak met witte streep): het ‘verboden in te rijden’ bord waarmee het (kwantitatieve en kwalitatieve) tekort aan arbeid in het hogere segment van de arbeidsmarkt wordt gesymboliseerd.

Voor de vrede
De oproep van Nienke en – in haar bijdrage aan de jaaropening- demissionair minister Bussemaker om meer te doen: meer technology, meer entrepreneurship, meer creativiteit, meer persoonsvorming, meer moreel kompas, meer Bildung, lijkt op een ‘wij zijn voor de vrede’-oproep. Welk weldenkend mens is niet voor meer op de genoemde terreinen, welk weldenkend mens is niet ‘voor de vrede’?

Mijn kritiek richt zich op het niet stellen van de vraag, laat staan het beantwoorden daarvan, wat er dan ‘minder’ moet/kan. Strategie- en visie-ontwikkeling vraagt niet alleen een heldere opvatting over wat WEL zou moeten gebeuren, minstens zo belangrijk is een antwoord op de vraag wat er ten gevolge van wat WEL moet, NIET meer kan of hoeft.

Daar wringt de schoen: meer van van alles in een – in het gunstigste geval gelijkblijvend maar de facto afnemend - kader. Studenten krijgen niet meer studietijd om ‘meer’ te doen (studierendement), beschikken niet over meer financiële ruimte om ‘meer’ te doen (studielening in plaats van studiefinanciering), kunnen niet meer risico’s nemen om met ‘’meer’ te experimenteren (BSA).

Minder ruimte
Hoewel ik de opmerking van de minister onderschrijf dat wij in het onderwijs regelmatig barrières vermoeden die in feite niet bestaan, meen ik dat ook het ‘gevoel’ bij docenten, minder ruimte te hebben om onderwijs in te richten (OER, curriculumcommissies, toetscommissies etc.) het idee doet postvatten dat er meer moet in minder (pedagogische) ruimte.

Kortom, de zeer terechte - laat daar geen misverstand over bestaan - roep om ‘meer’ noopt tot de vraag wat dan minder moet en – in het verlengde daarvan: waar dat minder – indien toch noodzakelijk- gerealiseerd dient te worden. Om in de beeldspraak te blijven: als de voet groeit en de schoen niet van maat verandert, wringt de schoen. In dat geval dient ofwel de schoenmaat te worden aangepast, ofwel de groei van de ene teen gecompenseerd te worden met het afknippen van een andere.

Opleidingseisen
In de ene sector meer dan in de andere, maar toch vrij wijdverbreid, worden ‘registers’ opgetuigd waartoe men zich dient te verhouden om een ‘kwaliteitskeurmerk’ te verwerven en in sommige gevallen zelfs om een beroep uit te kunnen oefenen. Daar waar tot pakweg tien jaar geleden het aantal registers beperkt bleef tot de beroepsgroepen als accountants, advocaten, notarissen, architecten en artsen lijkt het ‘registervirus’ zich te verspreiden onder tal van andere beroepen / activiteiten: mediators, coaches, organisatieadviseurs, zorgmedewerkers (voor deze groep zelfs in de wet verankerd) ja, zelfs docentenregisters. Aan (handhaving van) inschrijving in een dergelijk register zijn vaak opleidingseisen verbonden. Opleidingseisen gesteld door de beroepsgroep zelf of – bijvoorbeeld in de zorgsector- door de financiers van de beroepshandelingen, i.c. ziektekostenverzekeraars.

In weerwil van wat onderwijsbestuurders – vanuit hun rol begrijpelijk - verkondigen, namelijk dat in het (beroeps)onderwijs ‘up to date’- docenten werken die op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen in het werkveld waarvoor zij opleiden, sterker nog: al op de hoogte zijn van ontwikkelingen die het werkveld zelf nog niet ziet aankomen, raakt een groot deel van het docentencorps in de loop van zijn of haar carrière steeds verder verwijderd van het werkveld waarvoor wordt opgeleid.

Up to date
De ‘up to date’-docenten komt men wel tegen in kenniskringen of professionele werkplaatsen (expertise centra, innovatiecentra, living labs en wat dies meer zij)- maar vormen zeker (nog) niet de kern laat staan het grootste deel van de docentenpopulatie. Daarmee maak ik hen overigens geen verwijt! Ook daar speelt de wringende schoen: daar waar didactische kennis, coaching-vaardigheden, toets-deskundigheid, media-techniek verworven en up to date gehouden moet worden en studenten gepersonifieerd onderwijs moet worden geboden, komt de ruimte om vak- of inhoudelijke deskundigheid te onderhouden in de knel.

Mijn stelling is dat – in ieder geval het hoger beroepsonderwijs - zich niet meer zou moeten richten op het ‘state of the art’ bijbrengen van (specialistische) kennis van / in de werkterreinen waarvoor opgeleid wordt. Enerzijds omdat de snelheid waarmee die kennis wijzigt en aanzwelt niet meer is bij te benen voor docenten, anderzijds omdat we – daartoe terecht opgeroepen door Nienke en de minister- een andere focus hebben aan te brengen: meer technology, entrepreneurship, creativiteit, 21 century skills (Nienke), Bildung, persoonsvorming, reflectieve mogen (minister Bussemaker) en – gezien de hiervoor gebruikte terminologie- Engels en Duits.

Laat het werkveld - eindelijk zou ik zeggen - zelf de verantwoordelijkheid nemen voor het aanbrengen van gespecialiseerde kennisaspecten en specialistische vaardigheden al of niet gekoppeld aan registereisen.

Tot mijn - niet onverdeelde - genoegen werd ik in mijn vakantie verrast door een app waarin ik gefeliciteerd werd met mijn 25-jarig dienstverband met Stichting Fontys Hogescholen. Deze bijdrage overdenkend kon ik mij geen periode in deze 25 jaar herinneren dat ‘het werkveld’ tevreden was met de door ons afgeleverde studenten. Een beetje gechargeerd was (en in vele gevallen: is) de kritiek van het werkveld op onze afgestudeerden samen te vatten in: ze weten niets, ze kunnen niets en ze willen niets.

Bij mijn stagebezoeken voor de opleiding Onroerend Goed en Makelaardij (OGM, thans: MER vastgoed management) begin 90’er jaren van de vorige eeuw, kreeg ik steevast van de makelaars te horen dat de opleiding van geen kant deugde omdat de studenten niet meer in staat waren 25 soorten bakstenen te onderscheiden. Niettemin waren ze over het algemeen zeer tevreden met de studenten omdat ze het kantoor hadden voorzien van een website (destijds een ongekende noviteit). Dat laatste overigens zonder zich te realiseren dat een website onderhoud vergt, waarmee men dan weer na het vertrek van de stagiaire geen raad wist, maar dat terzijde.

Basiskennis
ALS het benoemen van 25 soorten bakstenen (specialistische kennis) belangrijk is, ontwerp dan in het werkveld een kennisinfrastructuur die deze kennis aanbrengt, bijvoorbeeld gekoppeld aan registers. Laat het hoger beroepsonderwijs zich toeleggen op basiskennis, de canon van het werkveld als het ware (toegegeven: over wat dat is, is de discussie al moeilijk genoeg) en het aanbrengen van wat we van onze voorzitter en de minister terecht ‘meer’ moeten aanbrengen: technology skills, entrepreneurship, creativiteit, 21 century skills, Bildung, persoonsvorming en reflectieve mogen.

Een van de tragische misverstanden over het hoger beroepsonderwijs is dat wij zouden opleiden voor een beroep. Vraag een willekeurige zaal, bijvoorbeeld op een getuigschrift uitreiking, wie van de aanwezigen nog werkzaam is in het beroep waarvoor men ooit opgeleid is en hooguit 10 procent van de vingers zal worden opgestoken. Dat maakt een beroepsopleiding overigens niet ‘niet relevant’, wel ‘relatief’.

Juist in die relativiteit is het zaak de algemeen vormende kennis en vaardigheden aan te brengen zonder daarbij basiskennis van het werkveld te veronachtzamen.

Laten we vooral ook kijken naar wat wij niet meer (kunnen) doen omdat de schoen wringt, samen met het werkveld besluiten of hetgeen dat niet meer gedaan wordt belangrijk is en zo ja, op welke wijze wij het werkveld kunnen helpen bij het opbouwen van een infrastructuur waarin zij – niet het hoger beroepsonderwijs- deze elementen kunnen aanbrengen.

Overigens, maar dat terzijde, zie ik veel mogelijkheden bij het ontwerpen en onderhouden van de voorgestelde infrastructuur oudere professionals te betrekken en daarmee hun talenten aan het eind van hun carrière aan te wenden voor de vorming van jong talent. Een ‘win’ (oudere professional), ‘win’ (jong talent), ‘win’ (werkgever / werkveld) mogelijkheid lijkt mij.

Beroepsonderwijs
Mijn oproep aan de werkvelden om (specialistische) scholing en ontwikkeling van de in hun sector of keten werkzame professionals (meer) zelf ter hand te nemen en basisvorming aan het hbo te laten, leidt niet tot hele nieuwe structuren. In feite bepleit ik de omkering van een proces dat zich in het laatste kwart van de vorige eeuw heeft voltrokken. Destijds is veel beroepsonderwijs van de bedrijfsscholen verhuisd naar het regulier onderwijs. Ook Fontys heeft, in ieder geval in Eindhoven, historische roots in bedrijfsopleidingen.

Laten we een deel van het hoger regulier onderwijs weer terugbrengen naar de plek waar de meest recente ontwikkelingen zich voltrekken, nabije ontwikkelingen zich ontsluieren en de meest up to date specifieke kennis en vaardigheden door ervaren professionals van het werkveld kan worden aangebracht: de werkvelden waarvoor wij (funderend) opleiden.Wat mij betreft mag het (hoger beroeps) onderwijs zich in de relatie met werkvelden en politiek wat meer laten gelden. Ik heb wel eens de indruk dat wij kwispelstaartend aan het bedrijfsleven vragen wat wij voor hen kunnen betekenen, hen dankbaar zijn voor het toegeworpen bot (een stage, een opdracht, een onderzoek) en de bestraffende woorden ‘jullie leiden niet op waaraan wij behoefte hebben’ gelaten over ons heen laten komen.

Ik roep onze bestuurders op af en toe ook eens te grommen en de tanden te laten zien richting werkvelden en politiek.

Ruggengraat
Het wordt tijd politiek en de werkvelden waarvoor wij opleiden ervan te doodringen dat ‘de onderwijskolom’ niet uitsluitend bestaat uit onderwijsinstellingen. Het bedrijfsleven/de werkvelden zijn evenwaardige verantwoordelijk voor de vorming van wat ik ‘de ruggengraat der natie’ noem. In het belang van toekomstige generaties, uit oogpunt van algemeen maatschappelijk belang, maar vooral: uit eigen belang.

Het aanbod van arbeidskracht in het hogere segment is schaars, het werk dat verricht moet worden stelt hoge eisen aan zowel professionele kennis en vaardigheden als aan de door onze voorzitter en de minister benoemde skills. Wij kunnen wat de werkvelden, de politiek en de maatschappij van ons vraag niet in de ons toebedeelde schoenmaat volbrengen.

Ofwel de schoenmaat moet groter - dat lijkt op korte termijn politiek niet haalbaar- ofwel we knippen de teen ‘specialistische kennis en vaardigheden’ eraf en dragen het geamputeerde ledemaat over aan het werkveld.

Nus Waleson, directeur Fontys Hogeschool HRM en Psychologie

[1] WRR rapport ‘weten is nog geen doen, een realistisch perspectief op redzaamheid’, april 2017